Ik hield zo lang mogelijk vol, tot onze vrienden mee insprongen en ook al naar de dokter begonnen bellen. Na een reeks dokters consulteerden we een neuroloog. Ook dat ging niet van een leien dakje. Francine werkte niet mee en ik had echt hulp nodig van de verpleegster om haar van de ene test naar de volgende scan te laten gaan. Die testen moeten normaal in een tijdsspanne van drie uur gebeuren. Bij Francine heeft het vijf uur geduurd. Er werd ons voorgesteld om Francine te laten opnemen in Gasthuisberg, om de medicatie op punt te stellen. Zo zouden we toch wat rust krijgen.
Na haar verblijf in Gasthuisberg ging ze naar een woonzorgcentrum voor mensen met dementie. Ik ging haar dagelijks bezoeken. Tegen half drie, tot een uur of zeven, elke dag. Ze wist wie ik was, hoewel ze me soms wel eens verwarde met de pastoor, met onze zoon, enzovoort. Maar als ik binnenkwam, merkte ik dat haar gelaat opklaarde, ze werd wakker. Gevoelsmatig kwam er een vertrouwd, geliefd iemand binnen voor haar. En dat was voor mij voldoende. In het begin was het heel moeilijk om weer naar huis te gaan, ze wilde mee. “Haal me hieruit, ik wil naar buiten!” Ze zag mij terug naar de parking gaan en sprak de verpleging aan om haar te helpen buiten te geraken. Dan voelde ik me schuldig en vroeg de artsen of ze toch niet langer thuis kon blijven. Ze vertelden me dat het om een fase ging waar we door moesten. Dat het echt niet meer zou gaan om haar thuis te verzorgen. En ze hadden gelijk.
Ik wilde meteen alles heel grondig aanpakken en schoot in gang. Francine is opgenomen, maar dan is het helaas vrij snel gegaan. Tien maanden later is ze overleden.
Zelfs de laatste dagen en uren bleef ik hopen dat het nog wel een tijdje zou duren. Ook de kinderen zeiden: “Vake, zullen we haar nog een baxter laten geven? Haar naar het ziekenhuis brengen?” Op een avond kwam er een verpleegster een babbeltje maken. “Ik zou dat toch niet doen”, zei ze. Ze schatte de toestand beter in en die nacht is Francine gestorven.